Calandstraat 24 - 36

Architect J.P.L. Hendriks

1934 / 1944


Beschrijving

Complex van 32 flatwoningen, vier woonlagen hoog. De gevel is opgetrokken in rode baksteen met stalen raamwerk. Elke woning heeft een erker. Iedere flatwoning bestaat uit twee kamers en suite, twee slaapkamers, een keuken en een badkamer en is voorzien van centrale verwarming. Onder het gehele gebouw bevindt zich een gewapend betonnen kelder waarin bergruimte aanwezig is., Hendriks, J.P.L. 1939 (omstreeks)


Hendriks, Johannes Petrus Leonardus (architect) J.P.L.Hendriks (1895-1975)

Inleiding

Johannes Petrus Leonardus Hendriks werd op 27 augustus 1895 in Rotterdam geboren. Na een opleiding aan de Ambachtsschool volgde hij van 1918 tot 1923 de avond -en dagcursus aan de Academie van Beeldende Kunsten en Technische Wetenschappen te Rotterdam onder W. Kromhout. Hij behaalde daar diverse tekenakten. Hij was werkzaam bij de architect P.G. Buskens en bij het bureau Meischke en Schmidt.

De carrière van Johannes Petrus Leonardus Hendriks begon in de jaren twintig van de 20ste eeuw. In deze periode bestonden in Nederland verschillende architectuurstromingen naast elkaar. Al deze stromingen claimden een eigen stijl, maar in werkelijkheid bleken er veel raakvlakken en overlappingen te zijn. Zowel aan het modernisme als aan het traditionalisme, later vereenzelvigd met de Delftse School, liggen de architectuuropvattingen van Berlage ten grondslag. Ook heeft de architectuur van Frank Lloyd Wright veel invloed gehad. Wat al deze stromingen met elkaar gemeen hadden, was dat zij in een periode van crisis tussen twee wereldoorlogen zochten naar een manier om sober te bouwen. In het oeuvre van Hendriks zijn invloeden van zowel het modernisme als het traditionalisme te herkennen. In zijn vroege ontwerpen is de stijl van Frank Lloyd Wright duidelijk aanwijsbaar. Het werk van Hendriks kan niet vernieuwend worden genoemd, eerder was hij een navolger van stijlen. Het meest kenmerkende van al zijn ontwerpen, modernistisch en traditionalistisch, is het sobere karakter. Hendriks conformeerde zich aan de rooms katholieke stroming in de bouwwereld. 

Hij kreeg een groot aantal opdrachten voor rooms katholieke kerken, rooms katholieke scholen en een klooster.

J.P.L. Hendriks was een veelzijdig architect. Naast bovengenoemde werken behoren ook utiliteitsgebouwen, woningen, winkels, kantoorpanden, theaters en een scheepsinterieur tot zijn oeuvre.
Hij kreeg bekendheid als ontwerper toen hij in 1924 de Prix de Rome won. Kort daarna ontwierp hij een van zijn bekendste werken, de watertoren van Wassenaar. Opvallend aan dit ontwerp is de grote soberheid, die zo kenmerkend zal worden voor al zijn latere ontwerpen.
In 1939 richtte Hendriks het architectenbureau Hendriks, Van der Sluys & Van den Bosch op. Dit bureau heeft veel bijgedragen aan de wederopbouw van Rotterdam. Zijn belangrijkste werk in dit kader is het ontwerp voor het Thalia Theater.

Tussen modernisme en traditionalisme

Tot de eerste uitgevoerde ontwerpen van Hendriks behoren een drietal kerken en de ingang van de R.K. Begraafplaats te Rotterdam. Karakteristiek aan deze ontwerpen is de sobere stijl. Hij weet hier het strenge gesloten karakter van een ontwerp in baksteen te verlevendigen met één enkel decoratief element.
De kerken die Hendriks ontwierp in de jaren twintig en dertig van de 20ste eeuw hebben een traditionalistische vormgeving. Hier volgde Hendriks de principes van het traditionalisme zoals dat werd geformuleerd door Granpré Molière. Uitgangspunt was de vanzelfsprekendheid van de verschijningsvorm die voortkomt uit de traditie. In het traditionalisme heeft elk gebouw een typische verschijningsvorm, wat leidt tot het bouwen van kerken zoals ze er altijd hebben uitgezien. Granpré Molière wilde voortbouwen op de traditie zonder in neostijlen te vervallen, om zo tot architectonische vernieuwing te komen.23 De vormgeving moest sober zijn en er moest gebruik worden gemaakt van traditionele bouwmaterialen. In de praktijk kwam dit neer op het veelvuldig gebruik van baksteen.



Vooroorlogse kerken en de ingang van de R.K. Begraafplaats te Rotterdam

Hendriks ontwierp in 1936 de ingang voor de R.K. Begraafplaats te Rotterdam. Het bestaat uit een poortgebouw met een zijvleugel. Het belangrijkste kenmerk van het gebouw is de sobere stijl. De strenge eenvoud van het in baksteen opgetrokken gebouw wordt doorbroken door enkele decoratieve elementen. Het massieve karakter van het rechthoekige poortgebouw word gecompenseerd door het doorzichtige maaswerk van de ronde poort en door de ijlheid van het klokkentorentje boven op de poort. Een speels element is de aan de bovenzijde iets uitstulpende dakrand. Het gesloten karakter van het ontwerp wordt doorbroken door beeldhouwwerk dat in een nis boven de poort is geplaatst en door de rondbogen op pijlers in de zijvleugel van het poortgebouw. Deze elementen in natuursteen vormen een tegenwicht voor de strenge compositie in baksteen. Het geheel roept een associatie op met de reisschetsen die Hendriks maakte op zijn studiereizen door Italië en Tunesië, van de massieve stadspoorten van San Gimignano en El Driba.



Woningbouw


In de jaren 1930 ontving Hendriks ook een aantal opdrachten voor woningbouwprojecten. Tot de uitgevoerde werken behoren o.a. een aantal flatwoningen aan de Calandstraat en de Tunneltraverse te Rotterdam. Eind jaren 30 ontwierp Hendriks een aantal luxe flatwoningen. In 1938 werd het voormalige Zeemanshuis aan de Calandstraat te Rotterdam gesloopt. Op het vrijgekomen terrein zou een complex van 32 flatwoningen ontworpen door J.P.L. Hendriks verrijzen. Het uit vier woonlagen bestaande gebouw is opgetrokken in rode baksteen met stalen raamwerk. Elke woning heeft een erker waarbij de hoekwoningen voorzien zijn van een ronde, ver vooruitspringende erker. Vier trappenhuizen geven aan weerszijde toegang tot telkens 8 flatwoningen. De voor die tijd zeer moderne, ruime woningen hebben elk twee kamers en suite, twee slaapkamers, een keuken en badkamer. De woningen zijn vrij luxueus ingericht met centrale keukenverwarming, een badkamerinstallatie, koelkast, keukengeiser en een huistelefoon met de buitendeur. De benedenhuizen hebben tuinen van ca. 20 meter diep. Onder het gehele gebouw loopt een kelder van gewapend beton met bergruimte voor elke woning.


In 1940 ontwierp Hendriks, in opdracht van de N.V. Nederlandsche Verzekeringsmaatschappij 'Sint Willebrordus', te Utrecht, een complex van 61 flatwoningen langs de Tunneltraverse te Rotterdam. Het complex bestaat uit drie rechthoekige bouwblokken van verschillende hoogte die tezamen een hoek vormen. Het hoekgebouw is acht verdiepingen hoog. De beide zijgebouwen bestaan uit vijf verdiepingen. De architectuur is eenvoudig en bestaat uit rijen strokenvensters afgewisseld door stenen banden. Ook deze flats zijn voor die tijd luxueus ingericht, ze zijn voorzien van personen -en goederenliften en speciale geluidsisolatie.

In Rotterdam werd eind jaren dertig de Meentdoorbraak gerealiseerd. Een groot aantal krotwoningen werd afgebroken en een nieuw, ruim opgezet stratenplan met woningen, winkels en kantoren werd gerealiseerd. Hendriks ontwierp aan Meent 106 een complex waarin winkels en kantoren zijn ondergebracht, het Minervahuis I. Het is een van de eerste Rotterdamse gebouwen met een betonskelet. Dankzij dit betonskelet heeft Minervahuis I het bombardement van 1940 en de daarop volgende brand overleefd, terwijl gebouwen in de buurt met een staalskelet door de brand volledig werden verwoest. De schade aan Minervahuis I werd nog tijdens de oorlogsjaren hersteld en ook Minervahuis II, aan Meent 94 werd in die periode in gebruik genomen. Het gebouw bood onderdak aan 'dakloos' geworden ondernemers. Het geldt als het eerst opgeleverde permanente gebouw in het kader van de Wederopbouw. Het heeft een bomvrije constructie die een tweede luchtaanval moest kunnen overleven.36
Minervahuis I en II aan de Meent zijn de eerste moderne winkel -en bedrijfsruimten die gerealiseerd zijn in de binnenstad van Rotterdam. Zowel Minervahuis I als Minervahuis II zijn opgetrokken in een modernistische stijl. Minervahuis I bestaat uit een rij winkelpuien op de begane grond en daarboven vier verdiepingen met kantoren. Het gebouw is opgetrokken in baksteen, het heeft vier stroken regelmatig in de gevel geplaatste vensters en een plat dak met een iets overstekende daklijst. Minervahuis II heeft op de begane grond een winkelgalerij, waarboven vijf verdiepingen. De gevel bestaat uit horizontale banden in metselwerk waartussen bandvensters zijn aangebracht. De voorgevel eindigt in een ronde hoek waarin de vensters doorlopen. Ook dit pand heeft een plat dak. De beeldhouwer Johan van Berkel maakte het beeldhouwwerk dat is aangebracht aan de gevel van Minervahuis II. Het stelt een aantal bekende straattypen uit die tijd voor.
Ook Minervahuis III aan het Rode Zand (1950) heeft een modernistische vormgeving. Het past in het beeld van de naoorlogse architectuur van de Wederopbouw. Het gebouw bestaat uit twee rechthoekige bouwvolumen van respectievelijk vier en vijf verdiepingen die samen een hoek vormen. De gevel is opgebouwd uit horizontale en verticale elementen van baksteen en natuursteen waartussen regelmatige rijen vensters zijn geplaatst. De inspringende benedenverdieping bestaat uit winkelpuien. Boven de winkelpuien is een fries aangebracht met een decoratie in de vorm van guirlandes.


De wederopbouw 1940-1942


J.P.L. Hendriks heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de wederopbouw van Rotterdam tijdens en na de Tweede Wereldoorlog. De wederopbouw verliep in twee fasen, de periode vanaf 1940 tot 1942 en de periode vanaf 1945. In de periode 1940 - 1942 werden voornamelijk noodvoorzieningen gerealiseerd om in de grote behoefte aan woon -en bedrijfsruimte te voorzien. Deze behoefte bestond ook al voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog en er lagen plannen gereed voor een herindeling van de stadskern en uitbreiding aan de stadsrand. Ir. W.G. Witteveen, in 1924 aangesteld als hoofd van de Afdeling Stadsuitbreiding en Gebouwen van de Dienst Gemeentewerken te Rotterdam, had een aantal verstrekkende plannen voor stadsontwikkeling ontworpen. Zo was het de bedoeling dat kleinschalige, vervuilende industrie uit de binnenstad geweerd zou worden. Krottenwijken zouden worden afgebroken om plaats te maken voor handelsgebouwen, winkels en brede straten. Voor volkshuisvesting zouden nieuwe wijken aan de stadsrand verreizen. Door de economische crisis van de jaren 30 zijn veel van Witteveens plannen niet uitgevoerd. De gebeurtenissen in mei 1940 echter maakten de realisering van deze plannen plotseling weer actueel. Binnen twee weken waren de eerste plannen voor de wederopbouw van Rotterdam gereed. Witteveen had zich hierbij gebaseerd op de reeds bestaande plannen. Niet meer gehinderd door bestaande structuren droeg hij in zijn plan radicale oplossingen aan voor alle knelpunten die zich voor de oorlog hadden afgetekend.
Om de winkelnood in de stad op te heffen werd een aantal plaatsen aan de rand van de stadskern aangewezen waar zich noodwinkels en horecabedrijven konden vestigen. De binnenstad moest worden vrijgehouden voor de realisering van Witteveens plannen, die overigens door de bouwstop van 1942 niet konden worden uitgevoerd. Van het plan Witteveen zou later weinig overblijven, het werd vervangen door het Stadsplan - 1946 o.l.v. ir. C. van Traa.
Binnen een half jaar waren er noodvoorzieningen rond de hele verdwenen stadskern aangebracht. Nieuwe winkelcentra ontstonden aan de Coolsingel, de Nieuwe Binnenweg en de Kruiskade, op het land van Hoboken (Dijkzicht) en in Blijdorp bij de Statentunnel.38
De winkelwijk Dijkzicht werd gevormd rond de Jongkindstraat, de Mathenesserlaan en de Nieuwe Binnenweg. Hier vestigden zich de grote winkelbedrijven als Piet van Reeuwijk, Peek en Cloppenburg, V&D, C&A en Ter Meulen. De architectuur in deze omgeving werd, wat de grote zaken betreft, in hoofdzaak door de architecten J.P.L. Hendriks en Gebr. Kraayvanger uitgevoerd. "De winkelblokken moesten een zo verzorgd en aantrekkelijk mogelijk uiterlijk krijgen, waarbij de architect vrijheid van handelen had binnen zekere grenzen die bepaald werden door de bouwhoogte van ca. 8 meter. Wat de ruiten betreft rekende men voorlopig met glas van niet te kleine afmetingen, maar aan spiegelglas van groot formaat viel niet te denken. Het geheel moest iets krijgen van een moderne tentoonstelling. Met het verkregen winkelfront moest het er gezellig worden, vooral als in de winter de winkels verlicht zouden zijn en er voldoende belangstelling zou zijn van het winkelend publiek. De geïmproviseerde winkelwijk moest een vergoeding worden voor de oude winkelstad."
Noodwinkels en cafés werden door de overheid uit de grond gestampt op gemeentegrond. Deze noodvoorzieningen hadden een betonnen plaatfundering, muren van baksteen afkomstig uit het puin, kleine etalagevensters en een houten dak. Veel particuliere ondernemers bouwden voor eigen rekening tijdelijke huisvesting. Hier speelde de gemeente slechts een rol bij de toewijzing van het bouwterrein. Aan de bouw van het winkelcomplex Dijkzicht werd veel aandacht besteed. De particuliere winkels zijn hier minder uniform dan bij de andere noodwinkelvoorzieningen. Panden van één en twee verdiepingen staan hier door elkaar. De fundering is van gewapend beton, het skelet is van hout of van ijzer en de muren zijn van eenvoudige nieuwe fabrieksstenen, die daarna gepleisterd of met baksteen bekleed worden. De architectuur vertoont een grote verscheidenheid. Elke opdrachtgever koos zijn eigen architect. Gebouwen van verschillende afmetingen, met grote etalagevensters, staan door elkaar heen. Er werd geëxperimenteerd met serreachtige ronde uitbouwsels en etalage-eilanden op enige afstand van de winkeldeuren. Door beeldend kunstenaars werden verfraaiingen aan de winkels aangebracht. Toch is het complex een harmonieus geheel doordat er veel onderlinge samenwerking en overleg plaatsvond tussen de verschillende architecten. De strakke lijnen van de architecten J.P.L. Hendriks en Gebr. Kraayvanger contrasteren mooi met de krullen in de architectuur van Van Ravesteyn. De eerste fase van het winkelcentrum Dijkzicht was eind oktober 1940 grotendeels gereed en de winkels konden voor de feestdagen worden geopend. De noodwinkels vervulden een belangrijke functie. Zij moesten in tijden van schaarste en woningnood tegemoetkomen aan het verlangen om te winkelen. Het publiek moest via wandelroutes in de binnenstad langs mooie, zich aaneenrijgende etalages gevoerd worden om zo even aan de dagelijkse grauwheid te kunnen ontsnappen. De winkelcomplexen waren een illusie, het waren mooie, gerieflijke eilandjes in een verdwenen stad.
Al in 1936 en 1938 had Hendriks de plannen voor de verbouwing en nieuwbouw van de magazijnen en winkels van Van Reeuwijk's Mij. voor Woninginrichting N.V. aan de Kipstraat te Rotterdam ontworpen. In 1940 ontwierp hij de noodwinkel en magazijnen voor Van Reeuwijk aan de Nieuwe Binnenweg. De gevels zijn opgetrokken in wit gepleisterde steen en rusten op een betonnen voet. Het pand bestaat uit twee verdiepingen met een plat dak. De benedenverdieping bestaat uit een glazen pui. De bovenverdieping heeft een rij vensters. Halverwege loopt haaks op de gevel een galerij onder het gebouw door. De voorgevel is boven de ingang van de galerij iets vooruitstekend en verhoogd ten opzichte van de rest van de gevel. De galerij heeft een gebogen dak. Het verbindt de Nieuwe Binnenweg met de Breitnerstraat. Er zijn in totaal 18 etalages waarvan een aantal is ondergebracht in de galerij. Het pand werd in twee maanden gerealiseerd en was in september 1940 het eerste noodmagazijn in Dijkzicht dat zijn deuren opende voor het publiek. Een jaar later was het pand al te klein en Hendriks kreeg opdracht voor de bouw van een tweede noodmagazijn op het binnenterrein van Dijkzicht aan de expeditieweg achter de magazijnen aan de Mathenesserlaan. Het ontwerp is een sober, rechthoekig gebouw van 10 x 30 m. met één verdieping. De kop van het gebouw is naar de Jongkindstraat gericht. Aan de lange wand aan het nog naamloze straatje komt een breed etalagefront. Op de begane grond is de verkoopruimte, op de verdieping zijn ateliers ondergebracht. Het atelier ontvangt licht door vensters in de gevel en door twee lantaarns in het dak. De muren worden lichtgrijs gepleisterd en krijgen een decoratief patroon van horizontale en verticale lijnen. Het ijzer voor het skelet komt uit de ruïne in de Kipstraat, voor de muren worden afgebikte stenen afkomstig uit het puin gebruikt.
Hendriks ontwierp ook de noodwinkel van de Fa. Meddens aan de Nieuwe Binnenweg. Het gebouw is twee verdiepingen hoog. Op de begane grond zijn naast de dieper gelegen ingang twee grote etalagevensters. De bovenetage springt in ten opzichte van de benedenpui waardoor een balkon ontstaat. Langs het balkon loopt een sierlijk gedecoreerd ijzeren hek. De bovenverdieping heeft drie taps toelopende vensters waarboven rondboognisjes zijn aangebracht. Het sterk overstekende platte dak rust aan weerszijden van de pui op pilasters en voor de winkelgevel op twee slanke ijzeren zuilen.
Ook werd in deze periode geëxperimenteerd met nieuwe formules om het winkelend publiek te benaderen. De directie van de N.V. H. ter Meulen zocht in overleg met Hendriks, de architect van hun noodmagazijn aan de Mathenesserlaan, naar een manier om de geslotenheid van de winkel te doorbreken. Men wilde een zeker contact tussen het publiek op straat en de verkoopruimte tot stand brengen. Er werd een liftinstallatie aangebracht in de kolommen langs de voorgevel waarmee de zes grote etalageramen bij mooi weer met een enkele handbeweging omhoog geschoven konden worden. De etalage-inrichting werd aangepast en de toonbanken werden naar de straatkant verplaatst waardoor de koopwaar direct onder de aandacht van het publiek werd gebracht. De formule was van aanvang een succes, wat blijkt uit het grote aantal nieuwsgierigen en kooplustigen dat in het voorjaar van 1941 de winkel bezocht.
Hendriks ontwierp in 1940 ook een nieuw hoofdmagazijn voor de N.V. H.J. van Woensel's Schoenmagazijnen 'De Kaplaars' aan de Mathenesserlaan. Voor de Hollandsche Confectiefabriek ontwierp hij in 1941 de plannen voor een ingrijpende verbouwing van een bestaand pand aan de Nieuwe Binnenweg en voor de bedrijfskledingzaak van de heer J. Kok ontwierp hij in hetzelfde jaar de plannen voor een verbouwing van een woonhuis tot winkelpand aan de Zwartjanstraat.

Ook op het gebied van de volkshuisvesting ontstonden in 1940 grote problemen in Rotterdam. Al in de vooroorlogse jaren was er een groot tekort aan betaalbare woningen. Tijdens het bombardement waren er nog eens ca. 27000 woningen verloren gegaan en daarnaast was een groot aantal ernstig beschadigd. Bouwmaterialen voor nieuwbouw of herstelwerkzaamheden ontbraken grotendeels. Ook de ca. 1000 woningen die op dat moment in aanbouw waren konden niet worden voltooid. De Gemeente Rotterdam zag zich voor de moeilijke taak gesteld om duizenden daklozen weer van onderdak te voorzien. Men zocht naar oplossingen om in snel tempo een groot aantal betaalbare woningen te realiseren. De aandacht richtte zich op de samenwerkende bouwersorganisaties waarin de meeste Rotterdamse bouwers verenigd waren in een N.V. met f 4 miljoen kapitaal. Deze bouwersorganisatie had al in 1938 een duizendtal zeer goedkope woningen gebouwd naar ontwerp van de architecten J.P.L. Hendriks en ir. J.H. van den Broek. De plannen van deze woningen met een ijzerskelet, die ongeveer f3000,- per stuk hadden gekost, waren er nog en de gemeente wilde bekijken of deze wat de constructie betreft konden worden aangepast omdat ijzer voor skeletbouw zeker niet te krijgen was.
Onder de naam het 1000 Woningenplan werd in 1940 met de bouw van een reeks aangepaste noodwoningen een begin gemaakt. Op 9 september 1940 werd de eerste paal geslagen. Er werd gebruik gemaakt van palen die in het gebombardeerde centrum uit de grond werden getrokken. De zeer eenvoudige woningen kregen een plat dak bedekt met asfalt en grint en een kleine tuin. In het voorjaar van 1941 werden er 1008 woningen opgeleverd.50

In 1940 mochten de vervuilende industrieën na het bombardement niet meer in de Rotterdamse binnenstad terugkeren. Om de gedupeerde ondernemers bij te staan en de industrie weer op poten te krijgen kwam een samenwerkingsverband tussen de gemeente Rotterdam en de Kamer van Koophandel tot stand, de Stichting Rotterdam 1940. Hieruit kwam het idee naar voren om een industriecommissie op te richten. De commissie moest plannen ontwikkelen om het gebrek aan bedrijfsruimte op te heffen door middel van verzamelgebouwen om zo de ondernemers aan passende werkruimte te helpen
Het eerste project van de Industriecommissie was het plan om aan de Sluisjesdijk twintig werkplaatsen te bouwen. Ook kwamen er hulphangars en noodwerkplaatsen beschikbaar aan de Coolhaven en het gebied rond het Haringvliet.
Eind 1940 ontving J.P.L. Hendriks van de Fa. Lemm en Co. fabrikant van chocolade- en suikerwerken de opdracht tot het maken van een ontwerp voor een nieuwe fabriek aan de Sluisjesdijk.
De nieuwe fabriek zou worden opgetrokken naast de dertig werkplaatsen welke de gemeente en de Stichting Rotterdam 1940 op initiatief van de Industriecommissie er had laten bouwen. De fabriek werd ruim opgezet met gescheiden kantoor- en fabrieksruimten, magazijnen voor de opslag van grondstoffen en een expeditielokaal. Het gebouw werd niet onderheid en werd geheel in beton opgetrokken omdat volgens de bouwvoorschriften het gebruik van hout zo veel mogelijk moest worden beperkt.
Voor de firma P.C.D. Kok ontwierp Hendriks in 1941 het pand voor een moderne koffiebranderij aan de Coolhaven. Dit gebouw was geen noodvoorziening maar een permanent gebouw, ontworpen met het oog op de toekomst. Een zeer gewaagd plan omdat de handel in koffie, thee en zuidvruchten al een jaar eerder gestagneerd was. Het pand bestaat uit vijf verdiepingen en een kapverdieping. Het is opgetrokken in een historiserende stijl en heeft meer het uiterlijk van een 17de eeuws koopmanshuis dan van een modern bedrijfspand. Het pand is ruim 20 m. hoog en is geheel onderkelderd, wat 300m2 ruimte biedt voor de opslag van zuidvruchten. Op de begane grond komt de pak -en expeditieruimte en op de overige vier verdiepingen worden de koffiebranderij, de mengmachines en de kantoren alsmede de kantine ondergebracht. Ten behoeve van het interne bedrijfstransport wordt een lift geïnstalleerd van de kelder tot de hoogste verdieping. Bij het ontwerp is zoveel mogelijk gestreefd naar automatisering. Zo gebeurt de aanvoer van producten naar de branderij niet handmatig maar door middel van trechters. Het kant en klare product wordt automatisch in de juiste dosering verpakt. Het pand bestaat uit een betonskelet, de gevel wordt bekleed met oranje kleurige handgevormde stenen doorbroken door crèmekleurige beton. De voorgevel wordt verlevendigd door rijen vensters van verschillende afmetingen. De betekenis van de branderij op de tweede verdieping wordt geaccentueerd door de extra grote glaspartij waarvoor pilasters zijn geplaatst. Het licht hellende zadeldak wordt afgedekt met rode Hollandse pannen.

Ook aan entertainment werd aandacht besteed in de verwoeste stad. Het gebouw Palace, een theater annex danszaal, gevestigd aan de Botersloot en Huize Marcel aan de Jonker Fransstraat, waarin een dansschool was gevestigd, werden volledig verwoest. Na veel touwtrekkerij met de gemeente kreeg de eigenaar van de panden in december 1940 een terrein toegewezen aan de Zomerhofstraat 15, waar naar een ontwerp van J.P.L. Hendriks het nieuwe gebouw Palace verrees. Het gebouw had een ruime entree, de grote, sober ingerichte zaal bood plaats aan 556 mensen. In de zaal was een toneel van 9 x 9 m. gebouwd en er was een foyer met bar. Op de bovenverdieping had Huize Marcel een onderkomen gevonden. Dit was de roze zaal waar danslessen werden gegeven.
Hendriks maakte in 1941 ook een ontwerp voor een nieuwe vleugel aan het, tijdens het bombardement ernstig beschadigde hotel Central aan het Raadhuisplein - Nieuwe Kerkstraat. De nieuwe vleugel bestaat uit vier verdiepingen. Op de begane grond is over de gehele breedte van de gevel een galerij aangebracht. De gevel wordt doorbroken door drie rijen vensters op de overige verdiepingen. Het gebouw heeft een zadeldak met een aantal dakkapellen. Het ontwerp is niet uitgevoerd want het bestaande hotel Central op deze locatie vertoont hiermee geen enkele overeenkomt.
Aan alle bouwactiviteiten kwam een einde toen de bezetter per 1 juli 1942 een algemene bouwstop afkondigde. Het zou tot 1946 duren voor de bouw kon worden hervat.


Naoorlogse ontwerpen


Een van de eerste permanente panden die na 1945 in Rotterdam in gebruik konden worden genomen was het door J.P.L. Hendriks ontworpen blok flatwoningen, winkels en kantoren aan de noordzijde van de Groenendaal. Het pand werd ontworpen in opdracht van de N.V. Nederlandse Verzekering Mij. St. Willebrordus. Het bestaat uit flatwoningen voor ca. 60 gezinnen, 14 winkels en een kantoorpand van zes verdiepingen. De panden zijn opgetrokken in een zakelijke stijl met bakstenen gevels en schuine pannendaken.
Omstreeks 1950 ontwierp Hendriks een kantoorgebouw aan het Rode Zand, het al eerder genoemde Minervahuis III, en woningblokken aan de Schiedamseweg en de Schiedamse Vest in een gematigd modernistische stijl. Andere beeldbepalende gebouwen die Hendriks in deze naoorlogse periode ontwierp zijn het winkelpand van Van Reeuwijk aan het Binnenwegplein (1950) nu Media Markt, een flatgebouw aan het Stadhoudersplein (1957), het winkelcentrum aan het Bentinckplein (1958), het Ahrend-gebouw op de hoek van de Karel Doormanstraat en de Westblaak (1959) en een aantal woningen in de nieuwe wijk Pendrecht ca.(1953-1960). Het gaat hier om eengezinswoningen van twee verdiepingen, die zijn ingepast in de structurele opbouw van de wijk die bestaat uit bouwblokken van verschillende hoogte gegroepeerd rondom een gemeenschappelijke tuin.
In 1940 sloten de exploitanten van de theaters Lumière, Tuschinski en Scala zich aaneen na de verwoesting van hun bioscopen in de binnenstad. Onder de naam Lutusca reserveerden zij een perceel aan de Kruiskade waar een noodbioscoop moest verrijzen. J.P.L. Hendriks maakte een ontwerp en de bouwplannen werden goedgekeurd. Het zou echter tot 20 maart 1946 duren voor de eerste paal de grond in ging. Op 18 december 1946 werd het gebouw officieel in gebruik genomen. Het theater biedt plaats aan 1000 personen. Het ontwerp vertoont grote overeenkomst met de noodvoorzieningen die in de jaren 1940 en 1941 zijn gebouwd. Het is een eenvoudig, rechthoekig, witgepleisterd gebouw. De enige decoratie bestaat uit een aantal lichtreclames op de gevel boven de ingang.
De meeste naoorlogse gebouwen die Hendriks ontwierp zijn modernistisch van stijl. Een uitzondering hierop vormen de kerken.

Naoorlogse kerken, veel kerken, maar ook een aantal gesloopt.

Verder veel andere gebouwen, in de moderne stijl.
De watertoren van Wassenaar (1928)
Het Thalia Theater te Rotterdam (1955)

https://zoeken.hetnieuweinstituut.nl/nl/personen/detail/?q=Calandstraat%2025&page=1